Hoe weten we eigenlijk zo veel over de geschiedenis van woorden? En wat is dat Proto-Indo-Europees waar het in de kalender geregeld over gaat? Je vindt hier een beknopte inleiding in ons vakgebied, waarin de belangrijkste termen kort worden uitgelegd.

Ieder woord heeft een verhaal. Het kan uit een andere taal geleend zijn, of bestaan uit een samensmelting van andere woorden. Het kan door de jaren heen radicaal van betekenis veranderd zijn, of verwant zijn aan een woord dat er tegenwoordig heel anders uitziet. Het kan je iets vertellen over de geschiedenis, of over de denkwijze van de mensen die hetzelfde woord duizenden jaren geleden gebruikten. Maar hoe kunnen taalkundigen nu achterhalen waar een woord vandaan is gekomen?

Deels halen we die informatie uit oude geschreven bronnen: we kunnen bijvoorbeeld zien in welke context een woord door de eeuwen heen gebruikt werd, en leiden aan de hand daarvan af hoe de betekenis veranderd is. Die methode werkt echter alleen voor de periode waarvan we geschreven bronnen hebben! Om te bepalen hoe taal zich in de prehistorie ontwikkelde, maken taalwetenschappers gebruik van een complexere techniek, de zogenaamde vergelijkende methode. Deze methode vormt de basis van onze studierichting, de Vergelijkende Indo-Europese Taalwetenschap, of kortweg VIET. Voor wie geïnteresseerd is in de theorie achter de kalender, geven we hier graag een korte inleiding!

Taalfamilies

In 1786 schreef Sir William Jones, een Engelse rechter die in India werkte, dat Grieks, Latijn en de oude Indiase taal Sanskrit zo veel op elkaar leken dat niemand ze kon bestuderen “without believing them to have sprung from some common source, which, perhaps, no longer exists”. Deze observatie wordt vaak gezien als het beginpunt van de vergelijkende taalwetenschap als een wetenschappelijk vakgebied.

Nu was Jones niet de eerste die de overeenkomsten tussen deze talen zag, of de eerste die suggereerde dat ze misschien van dezelfde moedertaal af konden stammen. Men wist zelfs al hoe zo’n proces eruit zou kunnen zien, met dank aan voorbeelden zoals de Romaanse talen (Frans, Italiaans, Spaans, Roemeens, etc.), die allemaal uit het Latijn voortkomen. Wat er gebeurt is het volgende. Sprekers van een oorspronkelijke moedertaal verspreiden zich over een relatief groot gebied, bijvoorbeeld op zoek naar nieuwe landbouwgrond. Doordat ze zo wijd verspreid zijn, is het onderlinge contact beperkt en veranderen hun talen grotendeels onafhankelijk van elkaar. In het begin ontstaan verschillende dialecten, maar als die lang genoeg uit elkaar groeien, kunnen de sprekers van de verschillende dialecten elkaar uiteindelijk helemaal niet meer verstaan. Voilà, je hebt een aantal verschillende ‘zustertalen’, die van dezelfde moeder afstammen.

Vaak splitsen die dochtertalen zich overigens ook weer verder op, met als gevolg dat er nog meer verschillende talen ontstaan en de taalfamilie nog groter wordt. Het Latijn is daar een goed voorbeeld van. Zoals Jones al suggereerde, is dat zelf de dochtertaal van een oorspronkelijke moedertaal. Latijn is zelf echter ook weer de moedertaal van verschillende dochtertalen, en die zijn inmiddels alweer verder uit elkaar aan het groeien tot nog meer verschillende dialecten die in de toekomst misschien weer een volgende generatie dochtertalen zullen worden. Zo kan zich een uitgebreide stamboom vormen.

Vergelijkende taalwetenschap

Het was al met al dus geen nieuw idee dat Grieks, Latijn en Sanskrit verwante talen waren. Ook andere talen, zoals de Germaanse, Keltische, Balto-Slavische en Iraanse talen waren al genoemd als waarschijnlijke leden van deze familie. Waarom was Jones’ observatie dan toch zo belangrijk? Hij was de eerste die suggereerde dat de gemeenschappelijke voorouder geen levende taal hoefde te zijn! Ook hier zijn de Romaanse talen een goed voorbeeld. Frans, Spaans en Italiaans zijn nog springlevend, maar het Latijn zelf wordt door niemand meer als moedertaal gesproken. Als we niet zo’n overvloed aan geschreven bronnen hadden gehad, zou het Latijn van weleer net zo goed in de vergetelheid zijn geraakt.

Maar wat nou als zo’n moedertaal nooit opgeschreven is? Dat was het probleem waar taalwetenschappers zich nu voor gesteld zagen. De voorouder van al die Europese en Aziatische talen was vermoedelijk al uitgestorven vóór de sprekers met schriftsystemen in aanraking kwamen – dus hoe kon men ooit weten wat voor soort taal het was?

De oplossing die ze bedachten was om de verschillende verwante dochtertalen met elkaar te vergelijken, om zo te reconstrueren hoe hun gemeenschappelijke voorouder eruit gezien zou moeten hebben. Die hypothetische voorouder wordt Proto-Indo-Europees (PIE) genoemd. Het element Proto geeft aan dat de taal nooit opgeschreven is, maar dat we hem alleen door middel van reconstructie kennen. Om dezelfde reden zetten we een asterisk (*) voor gereconstrueerde woorden of klanken.

Reconstrueren: een stappenplan

Hoe werkt dat dan, die vergelijkende taalwetenschap? Om te illustreren hoe je een nooit opgeschreven taal toch kunt reconstrueren, geven we hieronder een voorbeeld in vier stappen:

  1. Vind een aantal cognaten: woorden in verschillende talen die aan elkaar verwant zijn. Het duidelijkst zijn woorden die qua vorm op elkaar lijken én een vergelijkbare betekenis hebben. Bijvoorbeeld: Engels to sit ‘zitten’, Latijn sed-eō ‘zitten’, Russisch sid-étʹ ‘zitten’ en Sanskrit sád-as ‘stoel’. We zien dat de wortels van deze woorden, sit, sed, sid en sád, een heel vergelijkbare vorm hebben. Waarschijnlijk stammen ze dus af van hetzelfde woord, dat zich in de verschillende takken verschillend heeft ontwikkeld.
  2. Zoek de verschillen. In dit geval zien we bijvoorbeeld dat Engels op het eind van de wortel een t heeft, terwijl we in het Latijn, Russisch en Sanskrit een d vinden. (Je ziet dat, afgezien van de t en d, ook de klinkers veranderd zijn. Dat kun je voor nu rustig negeren. Klinkers zijn ingewikkeld.)
  3. Welke oudere PIE-vorm zou zich tot al deze vier vormen kunnen hebben ontwikkeld? In dit geval reconstrueren we PIE *d, en niet *t, omdat de Germaanse talen (waaronder Engels) de enige talen zijn die een t laten zien, terwijl alle andere talen een d hebben. Het idee is dan dat de *d in de ontwikkeling van het Germaans een t geworden is, terwijl alle andere talen de oorspronkelijke klank gehouden hebben.
  4. Voilà: de wortel die we reconstrueren is *sed-, en de betekenis moet iets te maken hebben gehad met ‘zitten’.

Klankwetten

Nu zouden we natuurlijk maar weinig kunnen doen als we alleen gokjes konden wagen op basis van woorden die in genoeg dochtertalen bestaan. Gelukkig gedraagt taal zich netter dan je misschien zou verwachten. Reconstrueren wordt een stuk eenvoudiger dankzij het bestaan van klankwetten.

Een klankwet is de regelmatige verandering van de ene naar de andere klank. In het Nederlands is de *th bijvoorbeeld altijd veranderd in een d, terwijl Engels de oorspronkelijke th bewaard heeft. Om die reden hebben we dief naast thief, dat naast that en leder naast leather. Sommige klankwetten treden alleen onder bepaalde, eveneens wetmatige omstandigheden op. Zo is de Nederlandse d alleen verdwenen tussen klinkers (weer van ouder weder, kleren van ouder klederen), maar is dief niet in ief veranderd.

Klankwetten zijn zo regelmatig doordat sprekers zich niet bewust zijn van de (geleidelijke) verandering. Het gaat niet om een verandering in een specifiek woord, maar om een geleidelijke verandering in hoe een klank wordt uitgesproken. Je ziet hetzelfde gebeuren in moderne dialecten. In zekere zin is het verschil tussen de harde, noordelijke g en de zachte g in zuidelijke provincies een soort ‘klankverandering in wording’.

De regelmaat van zulke klankwetten maakt het reconstrueren een stuk eenvoudiger. We kunnen eerst de duidelijke, transparante voorbeelden gebruiken om een klankwet op te stellen. Omdat die wet ook voor alle andere woorden in een taal moet gelden, kunnen we hem vervolgens gebruiken om vast te stellen wat de proto-vorm van andere, minder duidelijke vormen geweest moet zijn. Zo kunnen we connecties zien die op het eerste gezicht niet direct opvallen.

De ‘laryngalen’: een bewezen reconstructie

Dankzij onze kennis van klankwetten kunnen we een behoorlijk deel van het vocabulaire en de grammatica van PIE reconstrueren. En hoewel de taal dus nooit opgeschreven is, kunnen we onze reconstructies in zeldzame gevallen zelfs bevestigen. Een beroemd geval is dat van de zogenoemde laryngalen.

Op basis van bepaalde uitzonderingen op klankwetten hadden taalkundigen een ruime eeuw geleden al afgeleid dat PIE drie ‘onzichtbare’ medeklinkers gehad moest hebben: deze klanken hadden sporen achtergelaten in de dochtertalen, maar waren zelf niet meer te zien. Een klinker met zo’n medeklinker er direct achter, bijvoorbeeld, veranderde doorgaans in een lange klinker, maar de mysterieuze medeklinker zelf verdween. Taalkundigen noemden die gereconstrueerde medeklinkers laryngalen. De aanname dat deze klanken bestonden, loste een hoop onregelmatigheden op, maar het was natuurlijk moeilijk om hun bestaan te bewijzen… tot het Hittitisch gevonden werd!

Hittitisch is een buitengewoon archaïsche Indo-Europese taal die gesproken werd in Anatolië, het huidige Turkije. De teksten in deze taal zijn ouder dan iedere andere geschreven dochtertaal van PIE: ze komen uit de 17e tot 12e eeuw voor Christus. En in Hittitische woorden vonden taalwetenschappers ‘extra’ letters – die precies op de plek stonden waar ze de laryngalen hadden gereconstrueerd! Het bestaan van deze hypothetische medeklinkers was daarmee bevestigd.

In de kalender zul je soms h1, h2 of h3 tegenkomen in de gereconstrueerde PIE-vormen. Dit is hoe we de drie gereconstrueerde laryngalen weergeven. We weten niet precies hoe ze geklonken hebben, maar vermoedelijk waren het een soort keelklanken; als je toch een poging wilt wagen om de reconstructies voor te lezen, is de conventie om de laryngalen als een diepe g uit te spreken.

Meer lezen?

Dit is natuurlijk maar een fractie van alles wat we met vergelijkende taalwetenschap kunnen doen. Door de geschiedenis van de Indo-Europese familie en andere taalfamilies te bestuderen, kunnen we meer te weten komen over de manier waarop taal in het algemeen verandert. En PIE reconstrueren is niet alleen een leuke academische puzzel. Het leert ons ook veel over de geschiedenis van Europa en Azië, en biedt ons dankzij de gereconstrueerde woordenschat een inkijkje in de samenleving, cultuur en ideologie van mensen die millennia geleden leefden – en dat allemaal zonder geschreven bronnen!

Wil je graag meer te weten komen over historische taalwetenschap, Indo-Europees of oude talen? We hebben hier enkele van onze favoriete boeken voor niet-taalwetenschappers op een rijtje gezet.

 

.